De vrijheid van meningsuiting kan op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens alleen worden ingeperkt als daartoe een dringende maatschappelijke noodzaak bestaat. Onder vrijheid van mengingsuiting wordt ook verstaan het verspreiden en ontvangen van informatie. Het hof had geoordeeld dat van zo’n dringende maatschappelijke noodzaak in dit geval geen sprake was.
Het hof overwoog daarbij dat het boek in het maatschappelijk debat over antisemitisme en de bestrijding daarvan een belangrijke rol speelt als historische bron van het antisemitische gedachtegoed. Van belang achtte het hof dat de verdachte de paar historische exemplaren van het boek uitsluitend wilde verkopen vanwege de historische betekenis daarvan en niet vanwege de antisemitische passages in de boeken. Niet is gebleken dat de verdachte het nazistisch gedachtegoed aanhangt of propageert. Ook constateert het hof dat de tekst van Mein Kampf in bibliotheken en op internet beschikbaar is.
Het OM klaagt bij de Hoge Raad over het oordeel van het hof dat geen sprake is van zo’n dringende maatschappelijke noodzaak dat de verdachte zou moeten worden veroordeeld. Maar volgens de Hoge Raad kon het hof ondanks het antisemitische karakter van het boek onder deze omstandigheden tot dit oordeel komen.