HIV-besmetting
De man liep in 1992 tijdens zijn werk als verpleegkundige bij een prikincident een HIV-infectie op. De inname van de HIV-medicijnen leidt tot misselijkheid en braken, wat alleen met bepaalde soorten cannabis kan worden beperkt.
Na legalisering van medicinale cannabis is de teelt gegund aan de firma Bedrocan, maar de door deze firma geleverde variëteiten zijn voor de HIV-patiënt niet werkzaam. De man heeft 5 gram per dag nodig en ziet zich genoodzaakt zelf een specifieke soort cannabis te telen die wel afdoende werkt.
Gelet op de door de HIV-patiënt aangedragen medische stukken is de rechtbank van oordeel dat hij voldoende heeft aangetoond dat er een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van medicinale cannabis. Verder heeft de HIV-patiënt met stukken voldoende aangetoond dat er geen redelijk legaal alternatief is om aan de benodigde cannabis te komen.
De HIV-patiënt ziet zich gesteld voor een conflict van belangen: naleving van de wet enerzijds en anderzijds het voorkomen van een levensbedreigende situatie, veroorzaakt door het niet kunnen binnenhouden van medicijnen als gevolg van misselijkheid en braken.
Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad uit 2008 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de HIV-patiënt in redelijkheid de keuze heeft kunnen maken om zelf de door hem benodigde cannabissoort te kweken.
Overmacht
Er is mitsdien sprake van een uitzonderlijke situatie waarin het beroep op overmacht-noodtoestand als bedoeld in artikel 40 Wetboek van Strafrecht slaagt. De HIV-patiënt wordt daarom door de rechtbank ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten in dit geval niet strafbaar zijn.