Dat blijkt uit de nieuwe Divosa-monitor factsheet 2015 'Parttime werken in de bijstand' die is gebaseerd op data uit de Divosa Benchmark en een enquête onder 38 sociale diensten. De benchmarkgegevens zijn afkomstig van 186 gemeenten. Samen bedienen zij 75% van het totaal aantal mensen in de bijstand.
Kleine banen
In het voorwoord geeft Divosa-voorzitter René Paas aan dat de arbeidsmarkt er inmiddels anders uit ziet dan enkele jaren geleden. “De flexibele schil van de arbeidsmarkt groeit alleen maar. En er zijn veel kleine banen waarmee mensen geen minimuminkomen kunnen verdienen.” Sociale diensten schikken zich daarom naar wat er kan. “Parttime werk is beter dan geen werk”, aldus Paas.
Vaker aan het werk
Bijstandsgerechtigden die parttime werken of (in tenminste één maand) parttime werk hebben gedaan naast hun bijstandsuitkering, stromen vaker uit naar werk dan personen die geen parttime werk hebben gedaan. 19,4% van de personen die minstens één maand parttime had gewerkt in 2013 of 2014, stroomde uit naar werk. Onder degenen die geen parttime werk hadden verricht was dat percentage 7,4%.
Vrijwel alle sociale diensten streven een toename van het parttime werk na. Circa de helft van de sociale diensten (53%) voeren hier ook beleid op. Twee derde van de sociale diensten laten inkomsten uit parttime werk (gedeeltelijk) vrij.
Verrekening complex
Een derde van de gemeenten ervaart problemen bij het verrekenen van inkomsten door parttime werk. Deze gemeenten vinden het verrekenen van inkomsten complex en een grote administratieve belasting. Omdat bij de betaling van een uitkering het werkelijke loon niet bekend is, moeten sociale diensten dat achteraf verrekenen. Dat levert veel terugvorderingen en onduidelijkheden voor klanten op.