De Hoge Raad komt tot zijn oordeel op basis van gedragsonderzoek naar de persoon van Hunnik. Een drietal door de Hoge Raad aangezochte onderzoekers heeft bij Hunnik een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld waaraan hij in die jaren leed. Hunnik was volgens het onderzoeksrapport ten tijde van het opsporingsonderzoek zeer vatbaar voor suggesties en hij had een neiging tot het verdraaien van de waarheid en het verzinnen van verhalen. Volgens de deskundigen bestaat er een verband tussen de vastgestelde psychische stoornis en de door hem afgelegde bekentenissen. De Hoge Raad oordeelt dat daarmee een ernstige twijfel is ontstaan aan de geloofwaardigheid van de bekentenissen van Hunnik en dat het hof, als het daarmee bekend was geweest, Hunnik mogelijk zou hebben vrijgesproken.
Het hof Den Haag moet de zaak opnieuw behandelen en beslissen.