Rookpreventie Jeugd eist dat de Staat zich strikt houdt aan een door Nederland zelf ondertekend en daarmee juridisch bindend anti-rookverdrag (WHO FCTC). Een van de belangrijkste artikelen daarin bepaalt dat elke vorm van invloed van de tabaksindustrie op het tabaksontmoedigingsbeleid vermeden moet worden. In de dagvaarding toont de stichting met tientallen voorbeelden aan dat de overheid deze bepaling stelselmatig overtreedt en bij beleidsontwikkeling de tabaksindustrie zelfs uitnodigt om haar standpunten in te brengen.
19.000 tabaksdoden
Jaarlijks sterven meer dan 19.000 Nederlanders aan de gevolgen van het roken. De helft van hen is jonger dan 65 jaar. Elke dag beginnen gemiddeld 120 kinderen onder de 18 jaar met roken. 60 van hen zullen hun hele verdere leven blijven roken en 30 zullen voortijdig aan de gevolgen ervan overlijden.
Roken is verreweg de belangrijkste doodsoorzaak die door preventie voorkomen kan worden. De marketingtechnieken van de tabaksindustrie zijn echter dermate geraffineerd, dat veel jongeren de verleiding om met roken te beginnen niet kunnen weerstaan. Sigaretten zijn bovendien zo gemaakt dat zij sterk verslavend zijn. Kinderen die beginnen met roken zijn binnen enkele weken verslaafd. Voor velen van hen is daarna geen sprake meer van ‘vrije wil’: zij zijn niet in staat zonder hulp te stoppen met roken.
Staat moet burgers beschermen
Op grond van een groot aantal nationale en internationale wetten en verdragen heeft de Staat de plicht de gezondheid van zijn burgers te beschermen tegen een ernstige ziekteverwekker als tabak. Met niet minder dan 19.000 tabaksdoden per jaar, heeft de Staat de plicht alles in het werk te stellen om die massale vroegtijdige en ellendige dood te bestrijden. En zeker dient hij in dit geval te voorkomen dat minderjarigen beginnen met roken, omdat bijna niemand na zijn 18de nog begint.
Toch verzuimt de Staat maatregelen te nemen die dat zeer effectief kunnen bewerkstelligen: een forse verhoging van de accijns op tabak en sterke vermindering van het huidige aantal van meer dan 60.000 verkooppunten. In plaats daarvan laat de overheid de oren hangen naar de tabaksindustrie die met een effectieve lobby strengere maatregelen om tabaksgebruik te ontmoedigen steeds weer weet tegen te houden.
FCTC-verdrag
De dagvaarding spitst zich toe op het feit dat de regering de tabakslobby nog altijd invloed geeft op het te voeren tabaksontmoedigingsbeleid. Dat is regelrecht in strijd met bepalingen in het internationale verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie – de Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) – dat Nederland samen met 179 andere landen heeft ondertekend en dat juridisch bindend is.
Artikel 5.3 van het FCTC-verdrag bepaalt dat de ondertekenaars bij het ontwikkelen en vaststellen van hun tabaksontmoedigingsbeleid de tabaksindustrie geen enkele invloed mogen geven. Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur heeft de Stichting Rookpreventie Jeugd honderden documenten in handen gekregen waaruit blijkt dat ‘Den Haag’ de afgelopen jaren veelvuldig en op verschillende manieren contact heeft onderhouden met vertegenwoordigers van de tabaksindustrie over allerlei onderdelen van het tabaksontmoedigingsbeleid.
Regelmatig overleg
Met regelmaat nodigen ambtenaren van de ministeries van Financiën en VWS vertegenwoordigers van de tabaksindustrie rechtstreeks uit om hun commentaar te geven op conceptbeleid. Ook wordt regulier met de tabaksindustrie overlegd over lopende beleidszaken. In veel gevallen worden van deze bijeenkomsten geen notulen gemaakt en van transparantie over de contacten is in het geheel geen sprake.
Stichting Rookpreventie Jeugd wil met deze dagvaarding bereiken dat wordt vastgesteld dat de Staat onrechtmatig handelt door zich niet te houden aan het WHO FCTC-verdrag. De stichting eist verder dat de overheid onmiddellijk alle contacten met vertegenwoordigers van de tabaksindustrie verbreekt en alle organen van de staat, inclusief lagere overheden, laat weten dat zij de tabaksindustrie buiten de deur moeten houden.
Voor ‘polderen’ met de tabaksindustrie is ten gevolge van het FCTC-verdrag gewoon geen enkele ruimte meer. De Staat moet doen waar hij toe gehouden is: de burger beschermen tegen producten die zijn/haar gezondheid ernstig in gevaar brengen. Daarbij mag de Staat niet worden gehinderd door overleg met diegenen die die dodelijke producten op de markt brengen.