In de zomer van 2010 werden in de tuin van de vrouw drie lichamen gevonden van pasgeboren baby’s. Zij gaf aan dat ze na de geboorte van de kinderen geen tekenen van leven heeft gezien. Er waren geen getuigen bij de bevallingen zodat niemand haar verhaal kon bevestigen. Ook deskundigen konden niet met zekerheid vaststellen dat de baby’s geleefd hadden. Omdat je niet van moord of doodslag kunt spreken als iemand nooit geleefd heeft, sprak de rechtbank Maastricht de Geleense vrij.
Ook in het hoger beroep ging het om de vraag of de kinderen van de vrouw wel of niet levend geboren waren. Het gerechtshof heeft extra onderzoek laten uitvoeren om hier antwoord op te kunnen geven. Opnieuw bleek echter dat dit niet vastgesteld kon worden. Daarom spreekt ook het gerechtshof de vrouw vrij van kindermoord en -doodslag. Het hof vindt wel bewezen dat de Geleense de babylijkjes heeft verborgen en begraven. Dit heeft zij ook bekend. Door deze handelingen heeft de vrouw ervoor gezorgd dat niet meer kan worden vastgesteld of de kinderen hebben geleefd bij de geboorte.
Bij het bepalen van de straf is niet alleen gekeken naar de ernst van de feiten, maar ook naar de persoonlijke omstandigheden. Bij de vrouw is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, waardoor wat ze heeft gedaan slechts in licht verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. Het hof vindt daarom een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden.