In ruim de helft van de 1,5 miljoen gezinnen met een of meer kinderen tot 18 jaar werkte de vader voltijds (35 uur of meer per week) en de partner in deeltijd (minder dan 35 uur). Dat is in tien jaar tijd licht afgenomen. Wel is er zowel bij vrouwen als mannen een verschuiving van ‘kleine’ (minder dan 20 uur per week) naar ‘grote’ deeltijdbanen (20 tot 35 uur per week). Ook zijn er nu meer gezinnen waarbij beide ouders voltijds óf beide in deeltijd werken.
Voor moeders vooral zorgtaken reden om niet te werken
Van de niet-werkende moeders met een partner was ongeveer 14 procent in 2022 (275 duizend) niet op zoek naar werk én kon niet op korte termijn aan het werk. Bijna de helft van hen zei in de Enquête beroepsbevolking (EBB) dat de zorg voor het gezin of huishouden daarvan de reden was. Dat is in tien jaar tijd weinig veranderd. Ziekte of arbeidsongeschiktheid is ook een belangrijke reden om niet beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.
Van de vaders met een partner werkte 5 procent (104 duizend) niet. Voor ruim de helft van hen was ziekte of arbeidsongeschiktheid de belangrijkste reden om niet te werken. Zorg voor het gezin of huishouden werd door 8 procent van de vaders genoemd.