Relatief meer mensen jonger dan 80 overleden aan COVID-19
Tussen het begin van de coronapandemie in maart 2020 en september 2021 zijn in totaal 32 408 mensen overleden met als doodsoorzaak vermoedelijke of vastgestelde COVID-19. Van hen was 63 procent 80 jaar of ouder, 30 procent tussen de 65 en 80 jaar en 6 procent jonger dan 65.
Vanaf maart 2021 was er een tijdelijke verandering zichtbaar in de verhouding tussen de leeftijdsgroepen, en overleden relatief meer mensen onder de 80 jaar aan COVID-19. In het tweede kwartaal was 50 procent van alle mensen die aan COVID-19 stierven tussen de 65 en 80 jaar, 15 procent was jonger dan 65 en 35 procent was ouder dan 80 jaar. In het derde kwartaal was weer een kleine meerderheid (56 procent) boven de 80 jaar, 30 procent was tussen de 65 en 80 jaar en 14 procent jonger dan 65.
4 op de 10 aan COVID-19 overledenen ontvingen Wlz-zorg
Van de mensen die in het derde kwartaal 2021 zijn gestorven aan COVID-19, ontving 42 procent (404 mensen) langdurige zorg vanuit de (Wlz) <toelichting>, zoals bewoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dit aandeel is hoger dan in het tweede kwartaal toen dit 16 procent was, maar lager dan in de vier daaraan voorafgaande kwartalen.
Oversterfte in augustus en september
In juli, toen relatief weinig mensen aan COVID-19 overleden, overleden wekelijks ongeveer net zo veel mensen als verwacht voor die maand. In augustus (vanaf week 31) en september (vanaf week 35) was er sprake van oversterfte, en nam de COVID-sterfte weer toe. Ook daarna overleden wekelijks meer mensen dan verwacht. Alleen in de laatste week van december was er geen oversterfte.