In de eerste 7 dagen vanaf de geboortedag vindt 56 procent van de zuigelingensterfte plaats, voor de eerste 28 dagen loopt dat op tot 75 procent. De resterende zuigelingensterfte (25 procent) vindt plaats na de eerste 28 dagen en vóór de eerste verjaardag.
Begin deze eeuw overleden jaarlijks nog meer dan duizend baby’s vóór hun eerste levensjaar. In 2015 waren dat er nog 561 en was het sterftecijfer onder zuigelingen met 3,3 per duizend levendgeborenen het laagst. Aan de daling van de zuigelingensterfte hebben verschillende factoren bijgedragen, zoals de afname van het aantal tienermoeders, betere prenatale screening en de daling van het aantal meerlingzwangerschappen. Ook hebben eerder opgestelde richtlijnen ter voorkoming van wiegendood nog steeds een positief effect op het voorkómen van sterfte onder de allerjongsten.
Hogere zuigelingensterfte bij jonge moeders en 45-plussers
De zuigelingensterfte is veruit het hoogst onder vrouwen die jonger dan 20 jaar waren op het moment dat hun kind werd geboren: gemiddeld 10,3 per duizend levendgeborenen tussen 2015 en 2019. Tienermoeders hebben naar verhouding vaker een ongunstige sociaaleconomische positie, hetgeen samenhang vertoont met lagere overlevingskansen van zuigelingen. Het sterftecijfer van zuigelingen is met 3,0 per duizend levendgeborenen het laagst onder 30- tot 35-jarige moeders. Onder moeders die 40 jaar of ouder zijn neemt de zuigelingensterfte weer toe.
Zuigelingensterfte in Nederland net zo hoog als in EU
In 2018 was de zuigelingensterfte in Nederland met 3,5 per duizend levendgeborenen gelijk aan het gemiddelde van de Europese Unie. In Roemenië en Bulgarije was de zuigelingensterfte het hoogst, met ongeveer 6,0 per duizend. Ook in Kroatië, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België en Denemarken lag het sterftecijfer onder zuigelingen hoger dan in Nederland. In Estland, Slovenië en Zweden was de zuigelingensterfte het laagst, met 2,0 of minder per duizend levendgeborenen.