In de praktijk komt het erop neer dat journalisten als getuige in een strafzaak geen vragen hoeven te beantwoorden over de identiteit van hun bron. Normaal gesproken is een getuige verplicht te antwoorden. Maar het maatschappelijk belang dat personen zich zonder vrees voor vervolging met informatie tot journalisten moeten kunnen wenden, weegt in het algemeen zwaarder. De rechter bepaalt uiteindelijk of het beroep op bronbescherming terecht was. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn waarbij de bekendmaking van die bron nog zwaarder weegt en noodzakelijk is voor het optreden tegen zeer ernstige strafbare feiten. Bijvoorbeeld met gevolgen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van personen.
Verder zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat het gebruik van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten in een strafzaak aan striktere regels is gebonden. Dit betekent dat het doorzoeken en in beslag nemen van voorwerpen en geschriften op het kantoor van bijvoorbeeld een redactie van een krant of weekblad alleen mogelijk is na toestemming en in aanwezigheid van een rechter-commissaris en niet meer op gezag van de officier van justitie. Ook het opvragen van verkeersgegevens over telefoongesprekken die een journalist heeft gevoerd met het oog op het achterhalen van diens bron, is zonder machtiging van de rechter-commissaris niet toegelaten.