De rechtbank Rotterdam verklaarde de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar en daarom niet strafbaar en bepaalde TBS met dwangverpleging. Het Openbaar Ministerie is hiertegen in hoger beroep gegaan.
De verdachte is tweemaal geobserveerd in het PBC en daarover is uitvoerig gedragskundig gerapporteerd. Het hof oordeelt de verdachte wel strafbaar. Zijn beslissing om de slachtoffers te doden is weliswaar mede, doch waarschijnlijk niet uitsluitend, ingegeven door zijn paranoïde psychotische waan. Zijn handelen is mogelijk tevens gebaseerd op reële, niet ziekelijke, motieven. In het geval van mevrouw Borst was dat zijn al lang bestaande en principiële afkeer tegen euthanasie en de euthanasiewetgeving. In het geval van zijn zus was er zijn conflict met haar over de woning en de aanstaande ontruiming daarvan voor een verbouwing waar de verdachte het apert niet mee eens was.
Het hof komt, overeenkomstige het PBC, tot het oordeel dat de verdachte door zijn stoornis voor beide feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en houdt daar bij de stafoplegging rekening mee. Wegens de ernst van de feiten, het leed dat hij heeft veroorzaakt en de noodzaak van de beveiliging van de maatschappij, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur (8 jaar) en terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en nodig. Deze beslissing is overeenkomstig de eis van het Openbaar Ministerie.