Of een leerling wordt aangemerkt als een ‘achterstandsleerling’ hangt er van af of ouders of verzorgers een (zeer) laag opleidingsniveau hebben. De daling van het aandeel achterstandsleerlingen onder Turkse en Marokkaanse basisschoolleerlingen gaat gelijk op met de daling van het aandeel binnen de autochtone groep. Dit meldt CBS.
Ruim 50 duizend minder achterstandsleerlingen
In schooljaar 2015-2016 werden bijna 134 duizend achterstandsleerlingen in het regulier basisonderwijs (exclusief Speciaal Basisonderwijs) als achterstandsleerling aangemerkt. Vier jaar eerder waren dit er nog ruim 186 duizend. Achterstandsleerlingen zijn leerlingen waarvoor scholen via de zogenoemde gewichtenregeling extra financiering ontvangen. Een leerlinggewicht wordt bepaald op basis van een (zeer) laag opleidingsniveau van ouders en is bedoeld om taal- en ontwikkelingsachterstanden te voorkomen. De term ‘achterstandsleerling’ zegt dus niets over de verstandelijke vermogens of prestaties van de leerling zelf. Er moet daarnaast een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het achterstandsbeleid en beleid voor kinderen, die ten gevolge van intellectuele, gedragsmatige of fysieke handicaps of beperkingen, problemen ondervinden in het onderwijs.
Afname door stijgend opleidingsniveau ouders
Het aandeel achterstandsleerlingen neemt al jaren af. Deze afname wordt vooral veroorzaakt door het stijgende opleidingsniveau van de bevolking. Ouders van de leerlingen op de basisscholen hebben minder vaak een laag of zeer laag opleidingsniveau.
Daling aandeel Turkse, Marokkaanse en autochtone achterstandsleerlingen relatief even snel
De daling van het aandeel achterstandsleerlingen in het regulier basisonderwijs gaat onder Marokkaanse en Turkse leerlingen relatief even snel als onder autochtone leerlingen. Onder deze leerlingen is het aandeel achterstandsleerlingen het hoogst. In 2011 was bijna 50 procent van de Marokkaanse leerlingen een achterstandsleerling. In 2015 is dat aandeel teruggelopen tot 34 procent. Onder de ouders van deze leerlingen zijn er naar verhouding steeds minder ouders met een (zeer) laag opleidingsniveau. Het aandeel autochtone leerlingen dat aangemerkt wordt als achterstandsleerling was met 7 en 5 procent in die jaren veel lager maar daalde relatief gezien in die periode bijna even hard.
Daling achterstandsleerlingen is grootst in vier grootste gemeenten
Het aandeel achterstandsleerlingen in de vier grootste gemeenten (G4) is de afgelopen jaren met eenderde afgenomen. Dit is een grotere daling dan bij kleinere gemeenten. Van de vier grote gemeenten heeft Rotterdam het grootste aandeel achterstandsleerlingen en in Amsterdam daalde het aandeel het sterkst (37 procent).
Ondanks dat het aandeel achterstandsleerlingen in de G4 sterker is gedaald dan in de rest van Nederland, is in deze vier steden nog steeds 16 procent van alle leerlingen een achterstandsleerling. In Rotterdam is dat zelfs eenvijfde. Ter vergelijking: van alle basisschoolleerlingen (exclusief speciaal basisonderwijs) was 9 procent achterstandsleerling. Het relatief hoge aandeel achterstandsleerlingen in de G4 hangt samen met de concentratie van inwoners van niet-westers allochtone herkomst. Alhoewel hun opleidingsniveau geleidelijk aan stijgt, zijn zij nog steeds vaker (zeer) laag opgeleid dan andere herkomstgroepen.