De verschillen zijn vooral groot bij mensen die een havo-, vwo- of mbo-diploma hebben. Van deze groep heeft in Nederland acht op de tien een baan. Over de gehele OESO genomen is dat driekwart. Ook geldt voor Nederlandse havisten, vwo’ers en mbo’ers dat ze significant hoger scoren op sociale uitkomsten: ze hebben meer vertrouwen in anderen (30% tegenover het OESO-gemiddelde van 18%), een grotere groep zegt dat er geen misbruik van ze wordt gemaakt (22% tegen 16% gemiddeld) en meer Nederlanders vinden dat ze invloed hebben op de regering (36% tegen 30% gemiddeld).
Hoger opleidingsniveau
Ook lukt het Nederland goed nieuwe generaties hoger op te leiden dan hun ouders. Een derde van de 25 tot 34-jarigen heeft een hoger opleidingsniveau dan hun ouders. Het OESO-gemiddelde is 28%.
Nederland is vrijwel het enige land in de OESO waar bijna alle kinderen op hun vierde al naar school gaan en het verplichte minimum aantal lesuren is hoger dan in andere OESO-landen. In het primair onderwijs is dat in Nederland 940 uur per jaar, tegenover 804 gemiddeld in de OESO-landen, en in het voortgezet onderwijs is het 1000 uur per jaar tegenover 916.
Oude docenten
Het lerarencorps in Nederland is relatief grijs. Ongeveer de helft van de docenten in de bovenbouw van havo, vwo en in het mbo is boven de 50. Elders in de OESO is dat een derde. In het po is 40% 50+, gemiddeld over de OESO genomen geldt dat voor 30%. Aan de andere kant is in Nederland weer 18% van de leraren in het po 30-, terwijl dat over de OESO als geheel 13% is.
Bijna de helft van de vrouwen in de leeftijdsgroep 25-34 heeft hoger onderwijs genoten. Dat is 3% meer dan gemiddeld in de OESO en 9% meer dan het aandeel mannen met hoger onderwijs. Het inkomen van deze vrouwen blijft ook in Nederland nog steeds achter. Zij verdienen gemiddeld 83% van wat mannen met hetzelfde opleidingsniveau verdienen. Er is dus nog steeds een kloof maar die is wel het smalst van heel de OESO: gemiddeld krijgen vrouwen 74% minder loon dan mannen.