Het geschil
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegde in juli 2008 een subsidie toe voor een project van de stichting. Een accountant van de stichting had voor de besteding daarvan eind november 2012 de benodigde goedkeuringsverklaring afgegeven, maar trok die in juli 2014 weer in.
Omdat daardoor niet meer werd voldaan aan de subsidievoorwaarden vorderde de minister de uitbetaalde subsidie van 206.833 euro van de stichting terug. De stichting kan dit niet betalen en de drie bestuursleden van de stichting stapten daarom naar de rechter om dit bedrag te verhalen op de voormalig voorzitter van de stichting.
De bestuurders menen dat de voormalige voorzitter, die in februari 2013 aftrad, zijn taak als bestuurder van de stichting niet op een behoorlijke wijze heeft vervuld. Volgens hen voerde hij geen deugdelijke administratie en gebruikte hij subsidiegeld voor privédoelen. Het is daarom volgens de bestuurders aan hem te wijten dat de subsidie moet worden terugbetaald.
Niet op eigen naam
De eerste vordering, waarmee de bestuurders vragen om terugbetaling van het subsidiebedrag door de voormalig voorzitter, is door de bestuurders en niet door de stichting ingediend. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders weliswaar bevoegd zijn om de stichting te vertegenwoordigen, maar dat zij niet op eigen naam een vordering kunnen indienen die aan de stichting zelf toekomt. Om deze formele reden wijst de rechtbank de eerste vordering af.
Onduidelijkheid over reden subsidie-intrekking
Met hun tweede vordering vragen de bestuurders de rechtbank om te bepalen dat zij zich op de voormalig voorzitter kunnen verhalen, mochten zij drieën door de minister persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de terugbetaling van de subsidie. De rechtbank wijst ook deze tweede vordering af.
Op basis van wat de bestuurders hebben aangevoerd kan de rechtbank niet vaststellen dat het verstrekte subsidiegeld is teruggevorderd omdat de administratie van de gesubsidieerde activiteiten ondeugdelijk zou zijn en/of omdat de voormalig voorzitter deze subsidie zou hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die werd verleend. De bestuurders hebben hun stellingen onvoldoende onderbouwd.
Ook kan de rechtbank niet vaststellen of de voormalig voorzitter van één en ander een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dit laatste is een vereiste voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder. Vanwege deze onduidelijkheid is er voor de rechtbank geen grond om te bepalen dat de voormalig voorzitter persoonlijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de subsidie.