Of werknemers meer of minder zijn gaan werken is bepaald door te kijken of zij tenminste 2 uur meer of minder zijn gaan werken in zorg en welzijn tussen 2021 en 2023. Het gaat dan dus over de wekelijkse arbeidsduur van alle zorg- en welzijnbanen van een werknemer. De wekelijkse arbeidsduur is berekend op basis van de basisuren (dus exclusief overwerkuren) van alle banen van een werknemer, dus inclusief banen buiten zorg en welzijn.
Het grootste deel van de werknemers in zorg en welzijn (50,9 procent) werkte na twee jaar evenveel uren in zorg en welzijn. 16,2 procent van de werknemers is na twee jaar meer uren gaan werken in zorg en welzijn, en 13,8 procent is juist minder uren gaan werken. 19,1 procent van de werknemers is gestopt met werken in zorg en welzijn. Zij zijn mogelijk geheel gestopt met werken. Ook kunnen zij zijn overgestapt naar een baan buiten zorg en welzijn, of nog wel werken in zorg en welzijn, maar nu gedetacheerd, bijvoorbeeld als zelfstandige of via een uitzendbureau.
Werknemers wijzigen hun arbeidsduur meestal in de richting van een grote deeltijdbaan
De meeste werknemers werkten in het vierde kwartaal van 2023 evenveel als in het vierde kwartaal van 2021. Werknemers met een arbeidsduur tussen 20 en 36 uur per week bleven het vaakst evenveel uren werken in zorg en welzijn in de onderzochte periode. Hoe kleiner de totale arbeidsduur van een werknemer, hoe vaker men (over een periode van twee jaar) meer uren is gaan werken in zorg en welzijn. Hoe meer uren de werkweek van een werknemer al had, hoe vaker men (gedurende de periode van twee jaar) minder uren is gaan werken in zorg en welzijn.