Last onder dwangsom
De vier demonstranten nemen regelmatig deel aan demonstraties in Haarlemse winkels en ook bij het Provinciehuis. Bij een aantal demonstraties werkten de demonstranten niet mee toen de demonstratie op grond van artikel 8 van de Wet openbare manifestaties (Wom) beëindigd moest worden. Dit artikel geeft aan dat een demonstratie direct beëindigd moet worden om wanordelijkheden te voorkomen of te bestrijden. Om herhaling te voorkomen heeft de burgemeester van de gemeente Haarlem de vier demonstranten een last onder dwangsom opgelegd. Daarin staat dat zij artikel 8 van de Wom niet mogen overtreden. Doen zij dit toch, dan moeten zij een dwangsom van duizend euro per overtreding betalen, met een maximum van 5 duizend euro. De demonstranten hebben hiertegen beroepen ingediend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om de lasten onder dwangsom op te leggen, omdat de lasten in strijd zijn met de uitgangspunten en systematiek van de Wom. Daarnaast zijn de lasten in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Zo heeft de burgemeester niet concreet aangegeven wat het doel is van de last onder dwangsom. Ook is onduidelijk op welke niet-openbare locatie in Haarlem en op welke wijze de demonstranten niet zou mogen demonstreren.
Als de demonstranten aan een demonstratie in Haarlem willen deelnemen op een niet-openbare locatie, is voor hen van tevoren dus niet duidelijk of zij daarmee een overtreding begaan. Pas nadat de burgemeester een opdracht tot beëindiging op grond van artikel 8 Wom heeft gegeven en dit ook aan de demonstranten wordt meegedeeld, wordt duidelijk wat zij moeten doen of nalaten om de overtreding te stoppen. De norm waaraan moet worden voldaan, ontstaat daarom pas op een later moment. Of de omstandigheden op dat moment vergelijkbaar zijn met eerdere demonstraties, is op voorhand echter niet duidelijk. De rechtbank oordeelt daarom dat de beroepen van de demonstranten gegrond zijn.