Thuiswonende kinderen (tot 18 jaar) woonden het vaakst in een tussenwoning. Het maakt daarbij niet uit of ze bij gehuwde ouders, niet-gehuwde ouders of in een eenoudergezin wonen. Vooral in Amsterdam woonden veel thuiswonende minderjarige kinderen in een meergezinswoning (75 procent). Ook in Den Haag (59 procent), Rotterdam (56 procent) en Schiedam (50 procent) was dat het geval, in Utrecht lag dit aandeel een stuk lager (27 procent). In de gemeente Rozendaal woonde geen enkel thuiswonend kind in een meergezinswoning. In niet stedelijke gemeenten woonden relatief veel kinderen (42 procent) in een vrijstaande woning, en slechts 3 procent in een meergezinswoning. In zeer sterk stedelijke gemeenten was dat juist andersom.
Bijna driekwart minderjarigen woont in koopwoning
72 procent van alle minderjarige thuiswonende kinderen woonde begin 2021 in een koopwoning, 21 procent in een huurwoning van een woningcorporatie, en 7 procent in een huurwoning van andere verhuurders. 80 procent van de kinderen die bij twee ouders woonden, woonde in een koopwoning. Van kinderen in een eenouderhuishouden was dit ongeveer 30 procent; ongeveer 70 procent van deze kinderen woonde in een huurwoning, het vaakst van een woningcorporatie.