Minder uren door coronacrisis
'Hoewel er in 2020 minder werd uitgegeven aan loonkosten, viel het bedrag per gewerkt uur hoger uit, doordat werknemers als gevolg van de coronacrisis aanzienlijk minder uren maakten. De loonkostenontwikkeling verschilt sterk per bedrijfstak', aldus het CBS op grond van voorlopige cijfers.
385 miljard euro aan loonkosten in 2020
De totale loonkosten bedroegen in 2020 ruim 385 miljard euro, bijna 2 miljard euro minder dan in 2019 (-0,5 procent). Deze forse daling was vooral toe te schrijven aan de loonkostensubsidies volgens de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-subsidie) die is ingesteld vanwege de coronacrisis. Echter, het totale volume aan gewerkte uren van werknemers daalde nog sterker, namelijk met 3,4 procent. Hierdoor stegen de loonkosten per gewerkt uur met 3,1 procent. Het aantal banen van werknemers nam af met 1,2 procent.
Grote verschillen tussen bedrijfstakken
De stijging van de loonkosten per gewerkt uur was vorig jaar het grootst in de bouw: 6,7 procent. In deze bedrijfstak stegen de loonkosten en daalde het aantal gewerkte uren. Ook in het onderwijs en in de zorg was de loonkostenstijging relatief groot, in beide gevallen ongeveer 5 procent. In deze twee bedrijfstakken stegen de lonen per gewerkt uur sterk door loonsverhogingen en bonussen. Zo werd in de zorg de zorgbonus uitgekeerd. In enkele bedrijfstakken zijn de loonkosten per gewerkt uur gedaald. In de horeca daalden ze het hardst met 5,4 procent.
Loonkosten het hoogst in financiële sector
De gemiddelde loonkosten per gewerkt uur waren in 2020 het hoogst bij de financiële dienstverlening (57 euro) en het laagst in de horeca (19 euro). In de financiële dienstverlening werken relatief veel meer hoger opgeleiden en ouderen dan in de horeca, waardoor de gemiddelde loonkosten een stuk hoger liggen. De gemiddelde loonkosten per gewerkt uur kwamen in 2020 uit op ruim 36 euro.
Verandering in personeelsbestand leidt tot loonkostenstijging
Als de samenstelling van het personeelsbestand verandert, beïnvloedt dit de gemiddelde loonkostenstijging. Neemt het aandeel ouderen en hoger opgeleiden toe, dan stijgen de gemiddelde loonkosten. Deze loonkosten van hoger opgeleiden en oudere werknemers zijn namelijk hoger dan die van jongeren en laagopgeleiden. Gecorrigeerd voor deze veranderingen in de werknemerspopulatie kwam de zuivere loonkostenstijging in 2020 uit op 1,6 procent. Dat is de zogeheten prijs van arbeid. Het verschil tussen de ontwikkeling van de loonkosten per gewerkt uur en de prijs van arbeid is het structuureffect. Dat bedroeg 1,4 procent in 2020 en is nog nooit zo hoog geweest in de reeks vanaf 2002. Dit komt doordat het aantal banen van werknemers afnam, met name van uitzendkrachten en jongeren.
Loonkostenstijging vanaf 2010
De totale loonkosten per gewerkt uur van werknemers zijn in de periode 2010-2020 met 18 procent gestegen. De stijging van de prijs van arbeid bedroeg in deze periode ruim 15 procent. Dit betekent dat van de stijging van de loonkosten per saldo ruim 2 procent voortkomt uit het structuureffect, namelijk doordat het aandeel oudere werknemers en hoogopgeleiden toenam. Tegelijkertijd bedroeg de inflatie in deze periode ruim 17 procent.
Grootste loonkostenstijging openbaar bestuur
In de periode 2010-2020 zijn de loonkosten per gewerkt uur het sterkst gestegen in het openbaar bestuur met 25,2 procent, gevolgd door de zorg (24,8 procent) en het onderwijs (24,2 procent). Gecorrigeerd voor veranderingen in de werknemersstructuur blijkt de loonkostenstijging het grootst te zijn geweest in het onderwijs. De kleinste stijgingen werden gemeten in de horeca (4,2 procent) en de zakelijke dienstverlening (9,3 procent). Als het uitzonderlijke jaar 2020 buiten beschouwing wordt gelaten, valt de loonkostenontwikkeling in deze bedrijfstakken hoger uit.