Het gerechtshof vond bewezen dat de Haagse huisarts zich in januari 2012 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot ontucht met een patiënte, een jonge kwetsbare vrouw. Zij had zich tot de huisarts gewend voor medische behandelingen. De huisarts was op de hoogte van de psychische problemen en de voorgeschiedenis van de patiënte maar dat weerhield hem er volgens het hof niet van om te proberen seksuele handelingen bij haar te verrichten. De huisarts werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte stelde beroep in cassatie in.
De advocaten van de verdachte vragen de Hoge Raad de beslissing van het gerechtshof te vernietigen onder meer omdat er in dit geval sprake zou zijn van een uitzonderlijk geval waarbij de arts-patiënt relatie geen rol speelt. Ook moet de boosheid van de verdachte worden gezien als een zogenaamde vrijwillige terugtred die de strafbaarheid van de poging wegneemt.
In de visie van de advocaat-generaal gaan deze cassatieklachten niet op. Hij is van mening dat van een uitzonderlijk geval geen sprake is. Dat geval is beperkt tot vrijwilligheid van de kant van de patiënt en het ontbreken van enige vorm van afhankelijkheid van de arts. Dat is hier niet aan de orde. Ten aanzien van de poging heeft het hof uit de verklaring van de verdachte kunnen opmaken dat de verdachte niet vrijwillig, maar door van buiten komende omstandigheden met zijn handelingen is gestopt.
Ook de andere cassatieklachten leiden in de visie van de advocaat-generaal niet tot vernietiging van de uitspraak. De veroordeling en de opgelegde straf kunnen dan ook in stand blijven.
De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 17 december 2019.