De strijdigheid wordt blootgelegd aan de hand van een door Nederland ondertekend Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR), waarin gesteld wordt dat het hoger onderwijs ‘geleidelijk aan kosteloos moet worden gemaakt’. Op basis van het toetsingskader van het Verdrag, dat bij de invoering van het leenstelsel is gebruikt als toetssteen voor de juridische juistheid ervan, blijkt dat de renteverhoging in directe strijd met het Verdrag is. Een van de voorwaarden bij de invoering van leenstelsel was namelijk dat het basisbeursgeld terugvloeit in de kwaliteit van het onderwijs, maar daar is bij de renteverhoging geen sprake van. ISO-voorzitter Tom van den Brink: ‘’Het spekken van de staatskas met het kostbare geld van studenten blijkt onrechtmatig. Dat werpt nieuw licht op het debat in de Eerste Kamer, daar waar de rechtmatigheid van wetten getoetst wordt.’’
Wetsvoorstel renteverhoging
Het wetsvoorstel van minister van Engelshoven (OCW) zorgt ervoor dat de rente op studieleningen wordt gekoppeld aan de 10-jaarsrente. Hierdoor zal de rente stijgen. Het wetsvoorstel is op 11 december 2018 met de kleinst mogelijke meerderheid aangenomen in de Tweede Kamer en ligt nu ter behandeling voor in de Eerste Kamer op 28 mei. De maatregel zal een student gemiddeld 5.500 euro extra schuld opleveren, aldus de minister. De opbrengsten voor de overheid (226 miljoen in 2060) zijn duidelijk, maar het Kabinet is niet van plan om deze opbrengsten ook te investeren in het hoger onderwijs. De gelden zullen rechtstreeks in de algemene begroting vloeien.
Toetsingskader Verdrag toegepast op leenstelsel (2014)
Een van de bepalingen van het Verdrag luidt dat de Staten die partij zijn bij dit Verdrag het recht van eenieder op onderwijs dienen te erkennen. Om dit recht te verwezenlijken zal het hoger onderwijs voor eenieder toegankelijk gemaakt moeten worden door ‘een geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs’. Het leenstelsel zou hiermee in strijd kunnen zijn, waardoor de regering voorafgaande de invoering ervan besloot om zich hierover te buigen. In opdracht van het ministerie van OCW in 2014 heeft het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht daarom een onderzoek gedaan naar de juridische gevolgen en juistheid van de invoering van het leenstelsel. Hierbij werd gekeken naar het toetsingskader van het (klachten) Comité, waarin voorwaarden zijn geschetst waaraan voldaan gedaan moet zijn om de verdragsbepaling niet te schenden. Hieruit komt geen eenduidige conclusie, maar voor het Comité zal moeten kunnen worden aangetoond dat dergelijke maatregelen als het leenstelsel wezenlijk noodzakelijk zijn om ‘de kwaliteit van onderwijs te blijven garanderen én dat de middelen die vrijkomen daadwerkelijk zullen worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs’. LSR-voorzitter Brechje Keukens: ‘’Als de basisbeurs volledig en goed wordt geïnvesteerd in de waarborging van de kwaliteit van onderwijs, zal het Comité waarschijnlijk niet van oordeel zijn dat het leenstelsel strijdig is met het Internationaal onderwijsrecht.’’
Renteverhoging in relatie tot Verdrag laat directe strijdigheid zien
Als er gekeken wordt naar het toetsingskader van het Verdrag en de bovengenoemde conclusies uit het onderzoeksrapport betreffende het leenstelsel, kan geconcludeerd worden dat het wetsvoorstel aangaande de renteverhoging – in tegenstelling tot het basisidee van het leenstelsel – wél direct in strijd is met het Verdrag. Dit is gebaseerd op het gegeven dat de opbrengsten van de renteverhoging niet ten goede van het onderwijs of de financierbaarheid van het leenstelsel komen.De renteverhoging dient primair om de staatsbegroting te versterken. De invoering van deze maatregel is dan ook niet noodzakelijk om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen blijven waarborgen, zoals in het Verdrag wordt gesteld als een van de voorwaarden om het leenstelsel juridisch te legitimeren. Keukens: ‘’Noch de kwaliteit van onderwijs, noch de student profiteert van de renteverhoging. Het spekken van de staatskas met het geld van studenten is daarmee onwettig.’’
Eerste Kamer moet wet toetsen op rechtmatigheid
Het ISO en het LSR verzoeken minister van Engelshoven daarom het wetsvoorstel in te trekken. Mocht dat niet het geval zijn dan is de Eerste Kamer gezien haar taak verplicht deze juridische constatering zeer serieus te nemen. Van den Brink: “De Eerste Kamer heeft als functie de rechtmatigheid van de wetsvoorstellen te controleren. Om deze constatering kunnen zij niet heen.” Aangezien Nederland het protocol niet heeft geratificeerd, kunnen Nederlandse burgers geen beklag indienen bij het Comité. Ondanks dat zal de rechter bij de beoordeling van een geschil, zich wel vasthouden aan het toetsingskader. Keukens: “Mocht het wetsvoorstel ingestemd worden, dan zullen wij verdere juridische stappen ondernemen.’’