Het gaat in deze zaken om de betrokkenheid van twee broers bij het doden van een man uit Dwingeloo in november 2012 in het natuurgebied Dwingelderveld en het doden van een echtpaar uit Exloo in juli 2013. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelde beide broers wegens het driemaal medeplegen van moord tot een levenslange gevangenisstraf. Zowel de twee verdachten als de nabestaanden van de slachtoffers gingen in cassatie bij de Hoge Raad.
De advocaat van de jongere broer vraagt de Hoge Raad de beslissing van het hof dat hij de moord op de man uit Dwingeloo heeft medegepleegd te vernietigen, omdat de broers alleen van plan waren de man te beroven en hij tevoren niet wist dat zijn broer op de man zou schieten. Daarom was er volgens de verdediging ook geen sprake van voorbedachte raad. Daarnaast stellen beide verdachten dat de levenslange gevangenisstraf in strijd is met het verbod op onmenselijke behandeling of bestraffing zoals neergelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De cassatieklachten slagen naar het oordeel van de Hoge Raad niet. De Hoge Raad heeft de zaken zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat het cassatieberoep ongegrond is en geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproept.
Ook de klachten die zijn ingediend namens de nabestaanden van de slachtoffers over de hoogte van de door het hof toegekende schadevergoeding, zijn naar het oordeel van de Hoge Raad ongegrond.
Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de veroordelingen definitief.