Dit blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam onder meer dan 1000 jonge daders. Het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met de Politie Eenheid Amsterdam en Jeugdbescherming Regio Amsterdam in opdracht van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap. Er blijkt slechts beperkt sprake te zijn van onderscheidende kenmerken tussen stoppers en doorgroeiers. De latere doorgroeiers hebben vaker schulden en gebruiken meer softdrugs dan stoppers. Het contact met de Jeugdbescherming verloopt bovendien moeizaam en gaat gepaard met een negatieve prognose aan het einde van hun behandeltraject.
Amsterdammertjes
Aanleiding voor het onderzoek was de veelgehoorde hypothese dat een nieuwe generatie jonge criminelen in Amsterdam is doorgegroeid in de zware criminaliteit. Zij zouden al jaren bekend zijn bij hulpverleningsinstanties en politie, maar desondanks zijn uitgegroeid tot zware criminelen. In dit onderzoek zijn de criminele carrières van meer dan 1000 jonge daders van een zwaar delict bestudeerd, die in 2000 voor het eerst werden verdacht van een zwaar geweldsdelict of een delict waarvoor een gevangenisstraf van ten minste 9 jaar kan worden opgelegd. Het zijn jongeren die in 2000 tussen de 12 en 30 jaar oud waren en woonachtig waren in Amsterdam. Vervolgens werden alle aan het zware delict voorafgaande en erop volgende antecedenten t/m 2013 in kaart gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat slechts een klein deel van deze groep ook daadwerkelijk doorgroeit in de zware misdaad.
Welke jonge daders van een zwaar delict groeien door in de zware criminaliteit en welke niet?
Een deel van de jongeren werd al op jonge leeftijd begeleid door de Jeugdbescherming, omdat er ernstige zorgen bestonden over hun ontwikkeling. Op basis van de Jeugdbeschermingsdossiers is een verkennende analyse uitgevoerd naar de onderscheidende kenmerken van 50 doorgroeiers en 49 stoppers. Hieruit blijkt dat beide groepen gekenmerkt worden door ernstige problemen in het gezin en op school. Velen van hen groeiden op in gezinnen met financiële problemen waarin weinig structuur werd geboden en waarin de jongeren lang niet altijd op liefdevolle betrokkenheid van moeder of vader konden rekenen.
Op school werden vaak gedragsproblemen gesignaleerd en was er veel verzuim. Relatief veel van deze jongeren verlieten school dan ook voortijdig. Hoewel deze problemen op zichzelf niet voorspellen of een jonge dader stopt of doorgroeit in de misdaad, kan de combinatie van problemen dat wel doen. Voortijdig schoolverlaten, softdrugsgebruik en het hebben van slechte vrienden zijn samen voorspellend voor het doorgroeien in de zware misdaad.
Ook jongeren bij wie de begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam minder soepel verliep, konden als het ware ‘gevlagd’ worden als risicovol en hadden een grotere kans om door te groeien in de zware misdaad.