Vleeskuikens worden in containers vervoerd van de pluimveehouderij naar het slachthuis. Om de dieren te vangen en in de containers te laden worden vangploegen ingehuurd. Pluimveehouders zijn ervoor verantwoordelijk dat de dieren tijdens het vangen en inladen geen verwondingen of botbreuken oplopen. Bijvoorbeeld door te zorgen dat de vangploeg de dieren juist behandelt of dat de vangmachine zo ontworpen, onderhouden en gebruikt wordt dat letsel wordt voorkomen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit voert op pluimveeslachthuizen controles uit om te controleren of de dieren tijdens het vangen geen letsel hebben opgelopen. Deze controles worden op het slachthuis uitgevoerd omdat daar het meest eenduidig kan worden vastgesteld of de dieren vangletsel hebben opgelopen. Als de NWVA op het slachthuis constateert dat er bij meer dan 2% van de dieren sprake is van vangletsel, krijgt de pluimveehouder een boete.
In de periode 12-27 juni heeft de NVWA intensiever gecontroleerd op vangletsel. Tijdens deze periode werden op alle grote pluimveeslachthuizen alle aangevoerde koppels pluimvee gecontroleerd op vangletsel. Normaal gesproken vinden deze controles bij een selectie van de koppels plaats. De problemen deden zich vooral voor bij vleeskuikens. Bij aanvang van deze periode bleek dat bij 45% van de geïnspecteerde koppels vleeskuikens het vangletsel onder de interventiegrens van 2% lag. Aan het einde van de periode van intensiever handhaven was de naleving verbeterd tot 92%. De onderzochte koppels kippen waren afkomstig uit Nederland, België en Duitsland.
Sinds 12 juni geeft de NVWA direct een boete als blijkt dat bij meer dan 2% van de dieren sprake is van vangletsel. Voorheen werd in bepaalde gevallen eerst een waarschuwing gegeven. In de eerste 6 maanden van 2017 heeft de NVWA 112 boetes opgelegd aan pluimveehouders die onvoldoende maatregelen genomen hadden om vangletsel te voorkomen. De bestuurlijke boete bedraagt € 1.500.