Van de 4,2 miljoen paren in Nederland (2016) zijn bijna 659 duizend huishoudens (16 procent van alle paren) van een Nederlandse partner (man of vrouw) en een partner met een migratieachtergrond. Indonesisch-Nederlandse huishoudens zijn het meest talrijk (160 duizend), gevolgd door Duits-Nederlandse (154 duizend) en Belgisch-Nederlandse paren (44 duizend).
Gemengde paren van personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond en personen met een Nederlandse achtergrond komen maar weinig voor. Bijna 10 duizend paren zijn er van een Nederlandse man of vrouw en een partner met een Turkse achtergrond, en ruim 9 duizend paren met een partner met een Marokkaanse achtergrond. Van de getrouwde of samenwonende personen met een Turkse achtergrond (man of vrouw) heeft 11 procent een partner met een Nederlandse achtergrond. Van de getrouwde of samenwonende personen met een Marokkaanse achtergrond heeft 12 procent een Nederlandse partner. De meeste van deze paren bestaan uit een vrouw met een Nederlandse achtergrond en een man met een Turkse of Marokkaanse achtergrond.
Andere herkomstgroepen trouwen vaker buiten de eigen herkomstgroep. Surinaams-Nederlandse paren vormen bijvoorbeeld 46 procent van alle huishoudens met personen met een Surinaamse achtergrond. Belgisch-Nederlandse en Duits-Nederlandse paren vormen zelfs bijna 90 procent van alle paren met Belgen en Duitsers.
Bijna altijd gehuwd
Naast de voorkeur voor een partner uit de eigen herkomstgroep zijn personen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond ook traditioneler doordat zij vaker dan andere (herkomst-)paren gehuwd zijn. Ongehuwd samenwonen komt bij hen bijna niet voor: negen op de tien personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond wonen gehuwd samen. Van de paren met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond is iets meer dan de helft gehuwd.