Naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof begon het OM in februari 2014 een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van Demmink bij verkrachting in de jaren 1995-1997 van twee – destijds – minderjarige jongens in Turkije. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Rijksrecherche.
Op verzoek van het OM opende in 2014 ook de rechter-commissaris bij derechtbank Den Haag een onderzoek. De rechter-commissaris heeft een uitvoerig onderzoek gedaan door getuigen te horen en documenten te laten onderzoeken. Ook is Demmink door de rechter-commissaris verhoord.
Rechtshulpverzoeken aan Turkije
Aan Turkije zijn meerdere rechtshulpverzoeken gedaan, waaronder het horen van de door het Hof genoemde getuigen. De rechter-commissaris en deofficier van justitie zijn in 2014 en 2015 ook meerdere keren zelf naar Turkije geweest om de rechtshulpverzoeken toe te lichten. Alle inspanningen van de Nederlands autoriteiten ten spijt konden de onderzoekshandelingen in Turkije niet worden uitgevoerd. Turkije heeft aangegeven dat de Turkse wetgeving daaraan in de weg staat.
In het strafrechtelijk onderzoek is geen bevestiging gevonden van de eerder gedane aangiften. De conclusie van het OM luidt dat het minutieus uitgevoerde onderzoek geen enkel belastend materiaal heeft opgeleverd voor betrokkenheid van Demmink bij de beweerdelijke verkrachtingen.
De belangrijkste bevinding uit het onderzoek van de rechter-commissaris en de Rijksrecherche is dat Demmink in de jaren 1995, 1996 en 1997 niet meerdere dagen achtereen aansluitend in Turkije is geweest. Op basis van alle onderzoeksgegevens trekt het OM de conclusie dat de feiten waarvan aangifte is gedaan niet door Demmink zijn gepleegd.