Hoewel ze steeds diervriendelijker worden gehouden, komen de dieren dikwijls op een ellendige manier aan hun einde. Een groot deel van de miljoenen uitgelegde hennen wordt goedkoop in Polen geslacht.
De overheid tolereert hierbij ondanks Europese regels dat dieren met botbreuken worden vervoerd of dood aankomen. Dat staat in een rapport dat de Dierenbescherming vandaag presenteert.
Volgens de Dierenbescherming moeten de pluimveesector, hun afnemers en de overheid hun verantwoordelijkheid nemen. "Een paar cent per kilo meer voor de soepkip of de snelle kipsnacks waarin het vlees van uitgelegde hennen eindigt en deze kippen kan een helletocht over lange afstanden bespaard worden", stelt directeur Frank Dales van de Dierenbescherming in het stuk van zijn organisatie. Los van het feit dat transporten van pluimvee niet langer dan vier uur zouden moeten duren, vindt de Dierenbescherming dat de mensen die de kippen vangen en in kratten proppen eerst een dierenwelzijnscursus moeten volgen en onder toezicht moeten komen van een dierenwelzijnsopzichter.
Soepkip
In Nederland houden 1.170 bedrijven ongeveer 46,5 miljoen leghennen. Van nature kan een kip zo'n zeven tot negen jaar oud worden. Als legkip halen ze de twee jaar niet eens want na anderhalf jaar en ongeveer driehonderd eitjes wacht meestal het slachthuis.
Ongeveer zes miljoen dieren per jaar wordt een lange reis bespaard. Zij eindigen als soepkip of grondstof voor kipsnacks bij een slachterij in Friesland, de rest gaat naar het buitenland, vooral naar Polen. We hebben het dan over de export van ruim twintig miljoen levende dieren.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit vindt het acceptabel dat daarbij 130.000 kippen dood aankomen en 520.000 kippen gewond arriveren. De Dierenbescherming denkt dat de echte aantallen nog hoger liggen en noemt dit ronduit onacceptabel.