Kleine groep patiënten
Een kleine groep volwassen patiënten met glutenintolerantie (coeliakie) ontwikkelt deze een agressieve vorm van witte bloedcelkanker. Onderzoeksleider dr. Jeroen van Bergen: 'Het immuunsysteem wordt alom gezien als een bondgenoot in de strijd tegen kanker, maar blijkbaar gaat dat niet altijd op.'
Resistente coeliakie
Er zijn mensen die na het eten van granen als tarwe, gerst en rogge heftige chronische ontstekingen krijgen in de dunne darm. Boosdoeners zijn bepaalde eiwitten, zogeheten gluten. Cellen van het afweersysteem reageren dan buitengewoon heftig op deze gluten. De medische term voor deze (erfelijke) glutenintolerantie is coeliakie. Coeliakiepatiënten houden de klachten over het algemeen goed in de hand met een glutenvrij dieet.
Een klein percentage (2-5%) van de patiënten bij wie coeliakie op volwassen leeftijd wordt vastgesteld, reageert echter niet op zo’n dieet: er is sprake van resistente coeliakie. Bij een bijzondere vorm hiervan laten patiënten een ongeremde vermeerdering zien van onrijpe witte bloedcellen (lymfocyten) die zich bevinden in de wand van de dunne darm. Bij ongeveer de helft van deze patiënten ontwikkelen ze zich tot een kwaadaardige, ongeneeslijke vorm van witte bloedcelkanker (lymfoom).
Groeifactoren
Het is al langer bekend dat deze kankercellen voor hun vermeerdering en overleving afhankelijk zijn van een groeistimulerend eiwit. Maar nu hebben onderzoekers van het LUMC (afdeling Immuunhematologie & Bloedtransfusie, afdeling Kindergeneeskunde en Centrum voor Proteomics & Metabolomics) en VUMC (afdeling Gastroenterologie & Hepatologie) aangetoond dat de vermeerdering van lymfoomcellen net zo sterk kan worden gestimuleerd door drie andere groeifactoren, die worden gemaakt door de afweercellen die specifiek de genoemde gluten herkennen. Het immuunsysteem zelf lijkt dus in belangrijke mate bij te dragen aan het ontstaan van deze agressieve bloedkanker.
Doelgerichte medicijnen
Een belangrijke vraag is nu in welke fase van de ontwikkeling tot lymfoom de groeifactoren echt van belang zijn. Van Bergen: 'Het is waarschijnlijk dat op het moment van diagnose de patiënt al tientallen jaren sluimerende darmontstekingen heeft. In hoeverre helpt het nu om het effect van de nieuw ontdekte groeifactoren te verhinderen met doelgerichte farmaca? Inmiddels hebben we in het laboratorium een groot aantal van deze stoffen getest en twee lijken veelbelovend. Maar dat is therapeutisch alleen maar interessant als die groeifactoren ook na de diagnose nog een rol van betekenis spelen.'