Hoogte minimumloon houdt doorgaans gelijke tred met cao-lonen
Het eerste wettelijk minimumloon werd vastgesteld op 611,70 gulden per maand, oftewel 277,58 euro. Vanaf 1 januari 2019 geldt voor voltijders een minimum van 1 615,80 euro. Voor deeltijders geldt een minimumloon naar evenredigheid van hun arbeidsduur. In de meeste jaren geldt er een minimumloon voor de eerste en voor de tweede helft van het jaar. Doorgaans wordt het loon geïndexeerd op de ontwikkeling van de cao-lonen in het voorbije halfjaar. In de jaren tachtig werden de lonen lange tijd bevroren en werd ook ingegrepen in het minimumloon. In die periode werd ook de arbeidstijdverkorting doorgevoerd. Resultaat van dit alles was dat het bruto minimummaandloon geruime tijd vlak lag. De grondslag voor dit maandloon werd dus wel een kleiner aantal werkuren. Ook in de eerste helft van de jaren negentig werd het minimumloon enkele jaren op hetzelfde niveau gehouden.
Vanaf midden jaren negentig loopt het minimumloon in de pas met de cao-lonen. Omdat het minimumloon de grondslag vormt voor een aantal uitkeringen zoals de bijstand en de AOW spreekt men hierbij van de koppeling tussen lonen en uitkeringen. De ontwikkeling van het minimumloon (en de cao-lonen) ging iets sneller dan die van de prijzen. Vanaf de invoering tot 2018 is het minimumloon 5,7 keer zo hoog geworden. De consumentenprijzen werden in deze periode 4,8 keer zo hoog.
Veel minimumloonbanen in verhuur en zakelijke diensten
In de verhuur en overige zakelijke diensten zitten met 14 procent relatief de meeste banen op het minimumloon. Binnen deze groep bevinden zich de uitzendkrachten. Ook in de horeca zitten met ruim 10 procent relatief veel banen op het minimumloon. Bedrijfstakken met relatief zeer weinig minimumloonbanen zijn de delfstoffenwinning en de energievoorziening. Ook in bedrijfstakken als de industrie, de bouw en het onderwijs werken minder mensen tegen het minimumloon dan gemiddeld.