In deze drie zaken heeft de Hoge Raad in 2011 eerdere uitspraken van het gerechtshof Den Haag vernietigd en deze zaken ter verdere afhandeling doorgestuurd naar het hof Amsterdam. Het hof Amsterdam heeft nu alsnog het hoger beroep behandeld dat door de officier van justitieen door twee van de drie verdachten was ingesteld van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam uit 2008.
Een 30-jarige vrouw is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens het in 2005 deelnemen aan een criminele organisatie en het bezit van vuurwapens, beide met een terroristisch oogmerk. De eis van vier jaar is niet gevolgd, omdat het hof niet alle feiten bewezen heeft verklaard. Ook heeft het hof rekening gehouden met de lange tijd die sinds 2005 is verstreken en met de gewijzigde omstandigheden van de verdachte. De straf die het hof oplegt is gelijk aan die van de rechtbank Rotterdam.
Een tweede verdachte, een 36-jarige man, is voor dezelfde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen. De derde verdachte, de 32-jarige echtgenote van de vorige verdachte, is door het hof veroordeeld wegens het met anderen voorhanden hebben van een machinegeweer met munitie en een geluiddemper. Aan haar is een gevangenisstraf opgelegd van 74 dagen.
Het beroep van de laatste twee verdachten op psychische overmacht is verworpen. Bij de strafoplegging heeft het hof in aanmerking genomen dat zij beiden door hun verklaringen hebben bijgedragen aan het verkrijgen van inzicht in de handelingen van verschillende verdachten in het Piranha-onderzoek en dat zij daardoor opgenomen zijn in een getuigenbeschermingsprogramma. De aan hen opgelegde straffen zijn gelijk aan de door het Openbaar Ministerie geëiste straffen. De straffen van beide verdachten zijn lager uitgekomen dan bij de rechtbank.
Alle drie de verdachten hebben hun gevangenisstraf al uitgezeten invoorlopige hechtenis.