Op 15 september heeft de 26-jarige vrouw melding gemaakt bij de politie dat zij bedreigd was door haar 44-jarige ex-partner en vader van haar dochtertje. De man zou hebben gedreigd het gezin iets aan te doen als de moeder niet zou vertellen waar hun dochter was. Met de politie werd de afspraak gemaakt dat zij op 16 september aangifte kon komen doen en zij direct zou bellen als er iets gebeurede.
De daarop volgende dag meldde de vrouw zich bij de politie met het verhaal dat zij slachtoffer was van huizelijk geweld. Zij wilde geen aangifte doen, maar deed alleen een hulp aanvraag. Het huizelijke geweld zou op 12 en 13 september hebben plaatsgevonden. In de periode na deze melding zijn, na afstemming binnen het Veiligheidshuis, diverse hulpinstanties bij het gezin betrokken geraakt.
Op vrijwillige basis werd gewerkt aan het tot stand brengen van een omgangsregeling tussen de vader en het kind. Voorafgaand aan het incident hebben er meerdere contacten onder begeleiding plaatsgevonden tussen vader en kind en dit traject leek voorspoedig te verlopen. De vrijwillige omgangsregeling werd vanaf oktober begeleid door de Stichting Jeugd en Gezin.
Om nog onbekende rede sloeg op 7 november bij de man de vlam in de pan en schoot omstreeks 09.00 uur zijn ex-partner neer. Hierna verschanste hij zich met zijn dochtertje in de woning van de ex-schoonouders. Nadat om 15.45 uur de politie binnen viel, troffen zij op de eerste verdiepping de vader en het drie jarige meisje dood aan. Zij lagen samen op een bed.
Uit forensch onderzoek is gebleken dat het meisje eerder is overleden dan de man. Volgens de lijkschouwing heeft hier vermoedelijk ander half uur tussen gezeten. De twee doffe klappen die zijn gehoord door de politie, zijn niet de schoten geweest. Het aantal klappen zou niet overeenkomen met het aantal gevonden hulzen en kogels in de lichamen van de slachtoffers.
Op basis van de gevonden hulzen en patronen in combinatie met de getuigenverklaringen valt niet vast te stellen wanneer de dodelijke schoten zijn afgevuurd.