309 levensbedreigende reddingen
Reddingsbrigade Nederland heeft vandaag de eindbalans opgemaakt van het zomerseizoen 2016. In totaal zijn de lifeguards van de reddingsbrigades deze zomer 7.416 keer in actie gekomen. In 309 gevallen was er sprake van een redding uit een levensbedreigende situatie. Zonder hulp van de Reddingsbrigade hadden deze mensen het waarschijnlijk niet overleefd.
Toename levenbedreigende reddingen
Ondanks een relatief matige zomer qua weersomstandigheden, neemt het jaarlijks gemiddeld aantal reddingen uit een levensbedreigende situatie (304) en het aantal dodelijke slachtoffers van zwemrecreatie (8) opnieuw toe. Tevens neemt het aantal zwemdiploma’s, met name B en C, dat wordt gehaald in Nederland hard af, zoals o.a. blijkt uit het rapport ‘Zwemmen in Nederland’ van het Mulier Instituut.
Verdwijnen schoolzwemmen
Dat komt onder meer door het verdwijnen van het schoolzwemmen, waardoor kinderen ook al steeds minder ‘zwemconditie’ hebben en sneller in de problemen komen. Deze combinatie van trends vindt de Reddingsbrigade alarmerend. De Nederlandse zwemcultuur verdwijnt in rap tempo en de vrijwilligers van de Reddingsbrigade worden daar steeds vaker mee geconfronteerd.
Reddingsbrigade Nederland roept de politiek, gemeenten, ouders, scholen en zwembaden op om de handen ineen te slaan om deze negatieve ontwikkeling om te draaien voordat er nog meer slachtoffers vallen.
Voorzitter Jan Rijpstra van Reddingsbrigade Nederland, tevens burgemeester van kustgemeente Noordwijk, ziet het op zijn eigen stranden terug: ‘Kinderen kunnen steeds minder goed zwemmen, helemaal in open water. Hun conditie is slechter en ze kennen de risico’s van stroming bijvoorbeeld niet. Daardoor komen ze steeds vaker in de problemen.’
Rijpstra pleit voor een nieuwe vorm van schoolzwemmen. ‘Ouders, gemeenten, scholen en zwembaden moeten de handen ineenslaan, om tot een formule te komen om de noodzakelijke diploma’s A, B en C te halen en weer regelmatig te zwemmen. De rijksoverheid moet dat stimuleren, zodat de scholen niet extra belast worden en de mogelijkheden worden gestimuleerd om lokaal maatwerk af te spreken.’