vrijdag, 14. maart 2014 - 16:37 Update: 03-07-2014 0:40

Helft verkrachte meisjes meldt zich veel te laat

Helft verkrachte meisjes meldt zich veel te laat
Utrecht

Meisjes die te maken hebben gehad met een verkrachting zijn beter af als ze er snel mee naar buiten komen.

Zo kunnen potentiële problemen zoals SOA’s en zwangerschap worden voorkomen en kan materiaal worden veiliggesteld voor forensisch onderzoek. Nu onthult slechts de helft van de meisjes binnen een week, blijkt uit promotieonderzoek van Iva Bicanic van het UMC Utrecht.

In Nederland maakt 17% van de meisjes en 4% van de jongens tussen 12-25 jaar gedwongen seks mee. Bicanic onderzocht ruim 300 meisjes die met hun ouders psychologische hulp zochten in het Landelijk Psychotraumacentrum UMC Utrecht na het meemaken van een verkrachting. Deze groep bleek psychisch, seksueel en biologisch slechter te functioneren dan meisjes die geen verkrachting hadden meegemaakt. Van de slachtoffers onthulde de helft binnen een week na de verkrachting. Vroege onthullers doen vaker aangifte en gaan vaker naar een arts dan jongeren die het pas na de eerste week bekendmaken.

Ook werd duidelijk dat jongere meisjes die verkracht worden door iemand waar ze ‘close’ mee zijn, er pas later voor uitkomen. Een gemiste kans, vindt Bicanic. "Juist deze leeftijdsgroep zou voordeel hebben van acute medische zorg vanwege het risico op zwangerschap. Daarbij liggen in de eerste week de meeste kansen voor het vinden van biologische sporen en letsel, die deze slachtoffers anders mislopen.”

Centra Seksueel Geweld
Een verklaring voor laat onthullen is dat jongeren in Nederland niet weten waar ze terecht kunnen na het meemaken van een verkrachting. Campagnes van de nieuwe Centra Seksueel Geweld (CSG) gaan daar verandering in brengen. In deze centra werken politie, artsen, verpleegkundigen en psychologen samen. Bicanic is vanaf het begin betrokken geweest bij het eerste CSG in het UMC Utrecht en de drijvende kracht achter de landelijke uitrol van de CSG’s.

In het CSG Utrecht, geopend in 2012, meldt zich tweemaal per week een slachtoffer die net daarvoor een verkrachting heeft meegemaakt. Dit is slechts het topje van de ijsberg. Jaarlijks zijn er naar schatting 20.000 nieuwe gevallen van verkrachting. Onderzoek van Bicanic laat zien dat slachtoffers die zich in het CSG melden, vaak eerder misbruikt of mishandeld zijn, en vaak niet meer thuis wonen. Dit zijn risicofactoren voor herhaling van seksueel geweld. Mede voor hen zijn deze centra belangrijk, volgens Bicanic. “Wanneer direct na een verkrachting zorg en onderzoek worden uitgevoerd door experts, kunnen problemen worden voorkomen. Binnen een CSG wordt adequate hulp geboden op één plek.”

Eind 2015 zal met subsidie van Fonds Slachtofferhulp een landelijk dekkend netwerk van Centra Seksueel Geweld zijn gerealiseerd.